Naar hoofdinhoud Naar footer

Interne bbl-opleiding op locatie

Gepubliceerd op: 08-05-2024

Laatst bijgewerkt op: 26-06-2024

Werkplekleren is leren op je werk. Dat kan tijdens het werk, bijvoorbeeld door te kijken hoe iemand anders een taak aanpakt. Of door een coach te laten meekijken bij een werksituatie. Maar ook door een cursus of training te volgen. Hieronder vind je een voorbeeld van hoe je het leren kunt inrichten binnen je organisatie.

Hoe ziet de methode er op hoofdlijnen uit? 

De organisatie biedt, samen met een onderwijsinstelling, een interne bbl-opleiding (beroeps begeleidende leerweg), Medewerker maatschappelijke zorg mbo-niveau 3 en 4, aan. In nauwe samenwerking met deze onderwijsinstelling worden de lessen op locatie verzorgd. Hierdoor is er snelle communicatie mogelijk tussen de werkbegeleider, de studiebegeleider en de student. Dit wordt als prettig ervaren door de studenten. De opleiding duurt drie jaar, maar er is ruimte voor iedere leerling om de opleiding op zijn/haar eigen tempo af te ronden. 

Kernaspecten van werkplekleren

  • Directe ondersteuning door een collega op de werkvloer (werkbegeleider).
  • Leren van de praktijk (praktijkcasuïstiek).
  • Samen leren (in een groep).

Wat is de doelstelling? 

De doelstelling van de methode is om leerlingen een diploma Medewerker maatschappelijke zorg niveau 3 en/of 4 aan te bieden.

Wat is het beoogde resultaat? 

Het beoogde resultaat van de methode is om mensen te werven die het vak gaan leren, en die zich idealiter ook binden aan de organisatie. 

Hoe ziet de opzet eruit? 

De opleiding duurt in totaal drie jaar. De leerlingen hebben één dag per week les en werken daarnaast 20 tot 24 uur per week. Docenten en studieloopbaanbegeleiders zijn betrokken vanuit de onderwijsinstelling en geven met plezier les bij de organisatie. Zij bieden generieke vakken als Nederlands, Engels en rekenen aan, maar ook de beroeps-specifieke vakken. Daarnaast is er ruimte buiten het curriculum voor bijvoorbeeld specifieke methodieken die bij de organisatie ingezet wordt. Werkbegeleiders zijn betrokken vanuit de organisatie om de student op de werkplek te begeleiden. De werkbegeleiders zijn met name belangrijk op de werkvloer voor het leerproces van de leerling. De eerste twee maanden van de opleiding is er voor de leerlingen ruimte voor extra cursussen, zoals reanimatie. Ieder semester van de opleiding vindt er een evaluatie plaats per leerling. Zo kan er gekeken worden waar maatwerk nodig is, zodat iedere leerling op zijn eigen tempo de opleiding kan afronden. Op deze manier wordt er een uniek leertraject aangeboden voor iedere leerling. 

Hoe lang wordt de methode al gebruikt? 

In februari 2018 startte de eerste klas met 20 leerlingen.

Hoe vaak wordt de methode gebruikt? 

Per kalenderjaar starten er twee klassen. 

Wat is de doelgroep? 

De leerlingen kunnen binnen diverse cliëntdoelgroepen op diverse locaties binnen de organisatie ingezet worden. 

Wordt er geëvalueerd en wat komt daaruit?

Er is een gemiddelde instroom van 25 leerlingen per klas, waarvan ongeveer 85% zijn/haar diploma behaalt. Als dusdanig leveren de klassen een nieuwe lichting van zorgmedewerkers af die de arbeidsmarkt kunnen betreden. Doordat de klassen op locatie plaatsvinden, kunnen de leerlingen binnen diverse cliëntdoelgroepen op diverse locaties ingezet worden. Daarnaast biedt de klas mogelijkheden aan de organisatie om hun eigen personeelsbestand te voeden. De klassen hebben een positieve invloed op het imago van de organisatie in de regio.

Is de methode wetenschappelijk onderbouwd?

Er is geen gebruik gemaakt van wetenschappelijke onderbouwing bij het opzetten van de methode, maar wel gebruik gemaakt van kwalificatiestructuur van het MBO en de daar geldende eisen. Zie hier deze kwalificatiestructuur en de geldende eisen, specifiek bijlage 4 behorende bij de regeling vaststelling modellen kwalificatiedossier en keuzedeel en toetsingskader kwalificatiestructuur mbo. De kwalificatiestructuur wordt uiteindelijk als volgt bepaald: de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) is verantwoordelijk voor de totale kwalificatiestructuur. De Toetsingskamer bekijkt of het kwalificatiedossier binnen de afgesproken kaders blijft. Uiteindelijk stelt de minister van OCW de kwalificatiedossiers en de keuzedelen vast.

Wat zijn benodigde investeringen? 

Een belangrijke investering is het opleiden van goede werkbegeleiders, omdat zij van essentieel belang zijn voor het leerproces van de leerling. De organisatie investeert in werkbegeleiders door hen regelmatig cursussen aan te bieden, maar ook twee keer per jaar een bijeenkomst te organiseren om hen bepaalde praktijkcasuïstiek voor te leggen. Deze investering vindt continue plaats. Het is ook belangrijk om te investeren in examinatoren/praktijkbeoordelaars die de leerlingen kunnen beoordelen. Een laatste belangrijke investering is het aanstellen van een praktijkopleider die de coördinatie van de opleiding op zich neemt. Dat is iemand die regelmatig overleg heeft met de betrokken onderwijsinstelling, regelmatig de klassen binnenloopt, maar ook aanspreekpunt is bij problemen of vragen van leerlingen en medewerkers. 

Welke randvoorwaarden zijn er? 

  • Contact met de studenten, docenten en werkbegeleiders is essentieel voor het succes van de klassen. Het is belangrijk om regelmatig het gesprek aan te gaan om te horen of de opleiding goed loopt en wat er beter/anders kan.
  • Goede afstemming met de school is een voorwaarde voor succes.
  • Zorg dat werkbegeleiders getraind en ook zelf begeleid worden; laat ze niet zwemmen. De werkbegeleiders zijn ten slotte degene die de leerling in de praktijk opleiden en klaarstomen voor een baan in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Zij hebben de kennis en ervaring om de leerling wegwijs te maken in dit vak. 
  • Neem iedereen in de organisatie mee en ga niet te snel; blijf met elkaar in gesprek.
  • Laat leerlingen als onderdeel van de intake meelopen op een bepaalde groep, zodat ze kunnen ontdekken of die bij hen past. 
  • Zorg dat leerlingen een realistisch rooster krijgen en dat ze niet ‘misbruikt’ worden binnen de organisatie. De leerling moet de ruimte krijgen om te leren en leerling te kunnen zijn. 

Welke praktische hulpmiddelen worden gebruikt? 

De klassen worden door de PR-afdeling van de organisatie gepromoot op de (social) media-kanalen. 

Iedere leerling die de klas afrondt, ontvangt een mbo-diploma Medewerker maatschappelijke zorg niveau 3 en/of 4. 

Welke trainers, coaches of cursussen zijn beschikbaar?

(Geïnteresseerde) werkbegeleiders kunnen een cursus volgen om als werkbegeleider in de klassen hun bijdrage te leveren. 

Wat zijn voordelen van de methode? 

Doordat de klassen op locatie plaatsvinden, ontmoeten de leerlingen elkaar ook onderling en ontstaat er kruisbestuiving. Zo leren de leerlingen ook van elkaar. Daarnaast biedt het verzorgen van de opleiding op locatie mogelijkheden om zomaar even de klas binnen te lopen en te vragen hoe het ‘echt’ gaat, in plaats van dit op afstand te horen en te ervaren. De focus van de klassen is de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking en leerlingen kiezen hier bewust voor; dit zorgt voor eensgezindheid in de klassen. De werkbegeleiders en collega’s op locatie leren ook van de leerlingen. De leerlingen brengen ‘nieuwe’ theorie mee; door het maken van opdrachten kijken de werkbegeleiders en overige collega’s daar ook naar. Zo houden zij zichzelf en anderen scherp.

Wat zijn nadelen van de methode? 

Voor een leerling zouden de klassen te eenzijdig kunnen zijn omdat het programma (te) veel op de organisatie gericht is. 

Waar is men het meest trots op bij het toepassen van de methode? 

Gezien de huidige omstandigheden in de arbeidsmarkt is de organisatie het meest trots op het feit dat er nu nog steeds voldoende sollicitanten zijn voor de klassen en dat de opleiding nog steeds aangeboden kan worden; de bereidheid is er nog steeds binnen de organisatie. Daarnaast is de organisatie trots op de samenwerking met de onderwijsinstelling, wat zich uit in de 11e klas! 

Wat zijn verbetermogelijkheden? 

Er is maar één medewerker binnen de organisatie die de coördinatie van de klassen op zich neemt. Dit maakt de methode kwetsbaar. Als deze medewerker ziek wordt, is er niet direct iemand anders beschikbaar die deze taken op zich kan nemen. Daarnaast zou er nog meer persoonlijk contact met de student moeten zijn. Dit is echter niet altijd mogelijk, omdat er wederom maar één medewerker is die dit in zijn/haar takenpakket heeft zitten. Ook zou er qua innovatie nog meer gedaan kunnen worden om het leerproces te ondersteunen, maar gezien de tijd die beschikbaar is vanuit de medewerker die de klassen coördineert behoort dit op dit moment niet tot de mogelijkheden. 

Wordt de methode ook elders toegepast? Op welke schaal? 

In de regio zijn de klassen uniek. Wel heeft een andere zorginstelling ooit geïnformeerd hoe de organisatie de klassen heeft georganiseerd. Het is echter niet bekend of zij uiteindelijk ook deze methode hebben toegepast. 

Suggesties voor andere organisaties die aan de slag willen met deze methode

Investeer in de werkbegeleider en de leerling. Zorg dat de werkbegeleiders zich capabel voelen om een leerling te begeleiden. Daarnaast moet je er zijn voor de leerlingen; zorg dat je klaar staat, dat je naar ze luistert en naar oplossing kijkt. Als je dat niet doet, ben je de leerling kwijt en dat is zonde van alle inspanningen. 


Bron

Elver

Deel deze pagina via: