Hoe lang wordt de methode al gebruikt?
In januari 2020 is de eerste training gegeven. In de coronatijd hebben de trainingen stilgelegen. Daarna zijn de trainingen weer opgepakt.
Hoe vaak wordt de methode gebruikt?
De training is inmiddels acht keer gegeven. Er wordt gewerkt met een vrije inschrijving. Deelnemers kunnen uit data kiezen en zich inschrijven. De training is inmiddels ook op vier woonlocaties gegeven en een keer aan een ambulant begeleidingsteam.
Wat is de doelgroep?
De doelgroep zijn begeleiders (meestal van woonlocaties, maar ook wel van ambulante begeleiding en van dagbesteding) en behandelaren. De groepen zijn tussen de 10 en 15 deelnemers groot met een uitschieter naar 25 deelnemers.
Wordt er geëvalueerd en wat komt daaruit?
Aan het einde van de training wordt altijd een evaluatieformulier ingevuld. De deelnemers zijn over het algemeen heel enthousiast, positief en blij dat ze nu een tool in handen hebben waarmee ze in gesprek kunnen gaan met cliënten. Deelnemers vinden het ook goed dat het thema onder de aandacht wordt gebracht. Of het gesprek ook daadwerkelijk vaker wordt aangegaan is niet bekend. De bijdrage van de ervaringsdeskundige oud-cliënt wordt als heel positief en verrijkend ervaren. Daarnaast wordt de trainer zelf na de training vaker benaderd met de vraag om te helpen met specifieke vragen over dit onderwerp. Tenslotte zijn deelnemers heel enthousiast over de toolbox met kaartjes.
Is de methode wetenschappelijk onderbouwd?
De training is gebaseerd op het Bio-psycho-sociaal model van George Engel[1] en het PLISSIT-model[2][3].
Wat zijn de benodigde investeringen?
- Een medewerker die de training kan verzorgen en die opgeleid is in de materie. De trainer van de organisatie heeft de Post-hbo opleiding Seksuologie, begeleiden en bespreekbaar maken van seksuele problemen gevolgd[4].
- Een ervaringsdeskundige cliënt, die het niet lastig vindt om over dit onderwerp te spreken en zijn/haar persoonlijke verhaal te delen.
- Verleturen van de deelnemers.
- Uren van de trainer.
- De ontwikkeling van de e-learning (ongeveer 50 uur om dit op te zetten).
- De ontwikkeling van de toolbox met 50 kaartjes met stellingen en prikkelende praktijksituaties (ongeveer 20 uur om dit op te zetten).
Welke randvoorwaarden zijn er?
- De trainer moet zijn opgeleid en het is belangrijk dat belang een trainer om kennis heeft over de kernopgaven waar begeleiders in de gehandicaptenzorg, specifiek bij deze doelgroep mee van doen hebben. DEze kernopgaven worden beschreven in het Competentieprofiel NAH van de VGN.
- De deelnemers moeten de tijd krijgen om deel te nemen aan het leertraject.
- De deelnemers moeten de tijd krijgen om het geleerde toe te passen in de praktijk, dus tijd krijgen om over dit onderwerp het gesprek aan te gaan met cliënten en hiervoor een begeleidingsgesprek in kunnen plannen met een cliënt. Daarnaast moeten deelnemers tijd krijgen om het thema als team op de agenda te mogen zetten. Door de personeelsproblematiek wordt deze tijd steeds krapper.
Welke praktische hulpmiddelen worden gebruikt?
- E-learning.
- Gesprekstool.
- Powerpoint.
- Toolbox met kaartjes.
- Spel.
Welke trainers, coaches of cursussen zijn beschikbaar?
- De organisatie heeft een opgeleide trainer.
- De organisatie heeft een pool met ervaringsdeskundigen (cliënten) die worden ingezet bij trainingen.
Wat zijn voordelen van de methode?
Dit is een laagdrempelig leertraject, want iedereen kan zich er voor inschrijven. Het delen van ervaringen met elkaar wordt heel fijn gevonden. Ook zit men met deelnemers uit verschillende disciplines bij elkaar. De inzet van de ervaringsdeskundige is heel waardevol. Daarnaast krijgen deelnemers een gesprekstool in handen en voelen zich daardoor onderlegd om het gesprek aan te gaan. De e-learning is een mooie opstart en naslagwerk.
Wat zijn nadelen van de methode?
Geen.
Waar is men het meest trots op bij het toepassen van de methode?
De organisatie is er trots op dat deelnemers na de training zeggen: “Ik heb zin om er mee aan de slag te gaan”. Dat het thema is gaan leven en dat de trainer telefoontjes krijgt over dit onderwerp omdat men via-via heeft gehoord dat zij hiervoor te benaderen is.
Wat zijn verbetermogelijkheden?
- De organisatie zou nog duidelijker kunnen maken dat het in het leertraject gaat om NAH en het bespreekbaar maken van het onderwerp seksualiteit. Deelnemers zouden het idee kunnen hebben dat het ook over grensoverschrijdend gedrag gaat en dat is niet zo. Voor grensoverschrijdend gedrag zou de organisatie iets anders kunnen ontwikkelen, bijvoorbeeld een intervisie.
- Teams kunnen zich aanmelden voor verdiepende teamtrainingen over verbale / fysieke weerbaarheid. De trainer stelt altijd samen met de manager het programma vast. Het thema seksueel grensoverschrijdend gedrag kan ook in het programma worden opgenomen.
- In de e-learning zou gevaagd kunnen worden om een casus in te dienen waar tijdens de training verdiepend op ingegaan wordt.
- De toolbox met kaartjes ligt inmiddels op 25 locaties. De wens is dat alle locaties een setje met kaartjes krijgen. Men zou ook graag een ‘sekskoffer’ voor alle locaties hebben, met daarin de kaartjes maar ook andere zaken, zoals een informatiepakket.
Wordt de methode ook elders toegepast? Op welke schaal?
De organisatie weet niet of dit leertraject elders wordt toegepast. Het PLISSIT-model wordt wel vaker in de zorg gebruikt.
Suggesties voor andere organisaties die aan de slag willen met deze methode
Zorg voor een opgeleide trainer die ervaring heeft met de doelgroep en betrek een ervaringsdeskundige bij het leertraject.
Bronvermelding
[1] Engel, G. L. (1981). The clinical application of the biopsychosocial model. The Journal of medicine and philosophy, 6(2), 101-124.
[2] Tuncer, M., & Oskay, Ü. Y. (2022). Sexual counseling with the PLISSIT model: A systematic review. Journal of sex & marital therapy, 48(3), 309-318.
[3] Geen systematiek/onderbouwing voor deze vorm van werkplekleren. Wel besteedt https://hersenz.nl/hersenletsel/gevolgen-niet-aangeboren-hersenletsel/seksualiteit hier ook aandacht aan; een programma vergelijkbaar met deze casus. Het behandelprogramma Hersenz valt binnen de Zorgverzekeringswet onder de Geneeskundige Zorg voor Specifieke Patiëntgroepen (GZSP).